Begin twintigste eeuw werden grote groepen kinderen uit China geadopteerd. De aantallen namen na 2006 sterk af. Maar wat gebeurde met kinderen zonder ouders in China? Een Chinees-Britse onderzoeker wilde hier meer inzicht in krijgen en bestudeerde Chinese wetenschappelijke artikelen, overheidsplannen en rapporten. Ze ontdekte dat ook in China geprobeerd wordt kinderen in gezinnen op te vangen, maar dat veel kinderen nog in tehuizen opgroeien.
Historische achtergronden
In China werden, net als in veel andere landen, kinderen zonder ouders van oudsher opgevangen binnen hun netwerk - hun familie of gemeenschap. Dit werkte goed, maar door oorlogen in het begin van de 20e eeuw, zoals de oorlog met Japan en de Chinese burgeroorlog, veranderde dit. Daarom werden er tehuizen opgericht om de kinderen onderdak, zorg en medische hulp te bieden, vaak door niet-overheidsorganisaties (NGO's), liefdadigheidsorganisaties of individuen. Na 1949 werden buitenlandse tehuizen vervangen door tehuizen van de staat. Dit paste bij de socialistische idealen van die tijd.
Tot voor kort werden vooral weeskinderen in tehuizen opgevangen. Er werd hierbij een onderscheid gemaakt tussen kinderen van wie beide ouders overleden waren, en zogenoemde ‘patriarchale wezen’ – kinderen waarvan de vader was overleden en de moeder hertrouwd was, waardoor het kind vaak niet geaccepteerd werd door de stiefvader.
In de afgelopen decennia lag het aantal weeskinderen in China hoog, met gemiddeld zo'n 100.000 per jaar, en een piek van 712.000 in 2010. Veel van de kinderen hadden medische problemen. In 2010 werd de achtergrond van het afstand doen van kinderen in stedelijke gebieden geregistreerd: 49% van de kinderen was verlaten, 37% verloor beide ouders door ziekte en 13% door ongelukken.
Dit kwam deels door een gebrekkig sociaal vangnet, hoge zorgkosten voor kinderen met Special Needs, en discriminatie van meisjes, vooral na de invoering van de een-kindpolitiek. Sociale veranderingen, zoals de trek naar de steden, meer echtscheidingen en een toename van zwangerschappen buiten het huwelijk, speelden ook een rol. Daarnaast waren meer mensen via de media op de hoogte van het bestaan van tehuizen.
Na 1990 kon de overheid de zorg voor zoveel kinderen eigenlijk niet meer aan. Men zocht naar alternatieve oplossingen, zoals pleegzorg, binnenlandse en interlandelijke adoptie en buitenlandse financiering.
Na 2010
In 2010 nam China het initiatief voor een aantal strategische programma’s om het welzijn en de bescherming van wezen en kwetsbare kinderen te verbeteren. De ‘Outline for the Development of Chinese Children (2011-2020)’ richtte zich bijvoorbeeld op het versterken van de zorg in kindertehuizen, op het verbeteren van de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen en het aanpassen van het adoptiesysteem. Om de kwaliteit van zorg voor kinderen in netwerkopvang of in pleegzorg te verbeteren, werd een systeem van toezicht, steun en evaluatie ingesteld.
Na 2010 nam het aantal op te vangen kinderen sterk af – met de afschaffing van het strenge een-kindbeleid stroomden steeds meer kinderen uit het zorgsysteem en kwamen er niet zoveel weeskinderen meer bij. De cijfers laten een steeds neergaande trend zien tussen 2011 en 2024, maar ook een verschuiving van het soort opvang, met meer kinderen in tehuizen, minder in netwerkopvang en constant lage percentages in pleegzorg en adoptie.
Type opvang |
Aantallen (x1000) in 2014 |
Aantallen (x1000) in 2022 |
Percentage van het totaal 2014->2022 |
Totaal aantal opgevangen kinderen |
548 |
195 |
|
Tehuiszorg |
94 |
53 |
17%->27% |
Netwerkopvang |
408 |
119 |
75%->61% |
Pleegzorg |
23 |
10 |
4%->5% |
adoptie |
23 |
12 |
4%->6% |
Trends in aantallen kinderen in alternatieve zorg in 2014 en 2022. Gegevens uit China Civil Affairs Statistical Yearbooks (MoCA)
Updates en uitdagingen bij tehuizen
Staatstehuizen worden door de overheid gefinancierd, leveren centraal geregelde diensten via betaalde werknemers in een soort geïsoleerde campussen. Er zijn twee soorten staatstehuizen, de (alleen) kindertehuizen - de Child Welfare Institutions (CWI), in stedelijke gebieden, en de Social Welfare Institutions (SWI), waarin zowel kinderen als bejaarden opgevangen worden. De SWIs staan vooral in randstedelijke gebieden en vangen ook kinderen uit het omringende landelijke gebieden op, als er geen netwerkopvang beschikbaar is.
In eerdere jaren was de financiering voor staatstehuizen ontoereikend, wat leidde tot slechte zorg en hoge sterftecijfers onder de weeskinderen. In de latere jaren probeerde de overheid dit te verbeteren, waardoor de leefomstandigheden, faciliteiten, voeding en kleding in de tehuizen beter werden. Ook was er meer aandacht voor ‘op-gezin-lijkende’ zorg in tehuizen en kinderen kregen toegang tot gratis gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast voorzag de overheid in maandelijkse toelages per kind, en deze toelages worden laatste jaren steeds verhoogd.
Toch nam tussen 2008 en 2021 het aantal opvangplekken voor kinderen in tehuizen toe van 45.000 naar 103.000. Hoewel het aantal plekken tussen 2017 en 2021 iets afnam, steeg het aantal tehuizen van 469 naar 539. De toename kwam mede doordat nieuwe groepen kinderen opgevangen werden: kinderen met beide ouders in gevangenschap of afkickklinieken, kinderen van wie de ouders uit ouderlijke macht waren ontzet en kinderen van voogden die onvoldoende zorg leverden.
Eerder ontstond er al meer aandacht voor kinderen met Special Needs. Het Programma ‘Tomorrow Plan’ richtte zich op voor (para)medische zorg voor kinderen met beperkingen of aangeboren aandoeningen. In 2018 had 125.000 kinderen hier profijt van gehad, en 25.000 kinderen werden geadopteerd nadat ze via het plan behandeld waren. Ook kwam er meer aandacht voor voorschoolse programma’s en speciaal onderwijs en verbeterde de kwaliteit van de verzorgers. Hoewel het aantal verzorgers niet toenam, groeide het aantal hoger opgeleide verzorgers en hadden meer verzorgers een achtergrond in maatschappelijk werk.
Toch blijven er zorgelijke uitdagingen:
Naast de staatstehuizen is er een kleine bijdrage van private non-profit organisaties. De meeste informatie is beschikbaar van de tien SOS kinderdorpen in China. Een vergelijking tussen kinderen uit tehuiszorg en SOS-kinderdorpen (waar kinderen in gezinsgroepen met een pleegmoeder en ca 10 kinderen wonen) liet zien dat de SOS-kinderen lichamelijk gezonder waren dan tehuiskinderen, betere gehechtheid hadden en een positiever zelfbeeld. Negenenveertig procent van de SOS-kinderen voltooide een hogere opleiding, terwijl dat percentage bij leerlingen vanuit staatstehuizen veel lager ligt, zij haken vaak voortijdig af. Er was weinig toezicht op private tehuizen en er was vaak tekort aan van alles. Na een tragisch incident besloot de staat in 2017 deze instellingen te verbeteren, over te nemen, of te sluiten. Er zijn te weinig gegevens om te bepalen of dit daadwerkelijk tot verbeteringen heeft geleid.
Netwerkopvang
Opvang binnen eigen familie of gemeenschap is vooral in landelijke gebieden een belangrijk vangnet voor kinderen zonder ouders. Het wordt gezien als een sociale verplichting, waarbij geldt dat hoe nauwer de verwantschap is, hoe groter de verantwoordelijkheid, met name langs de vaderlijke lijn. Deze vorm van netwerkopvang biedt kinderen een gevoel van continuïteit in identiteit en waarden.
Risico’s bij netwerkopvang liggen bij de gezondheids- en overlijdens risico’s van degenen die voor het kind zorgen, bijvoorbeeld door hoge leeftijd, of aandoeningen zoals diabetes of hoge bloeddruk. De kwaliteit van de opvang hangt onder andere af van het inkomen en de sociale status van de verzorgers. Veel kinderen missen essentiële zorg en ondersteuning, hebben zelf soms psychische problematiek en hun opleiding wordt nog wel eens onderbroken. Hun emotionele behoeften worden vaak over het hoofd gezien, ze zijn geïsoleerd, in stress en voelen zich nergens bij horen. Sinds 2010 hebben ze wel recht op een maandelijkse uitkering en ze krijgen vrije toegang tot onderwijs. Toch is de situatie, vooral in de afgelegen gebieden met weinig voorzieningen, voor veel van hen niet verbeterd. Er is dringend behoefte aan meer ondersteuning voor netwerkverzorgers en een systeem van monitoring en evaluatie om problemen vroegtijdig te signaleren.
Pleegzorg
Sinds de jaren ’90, toen duidelijk werd hoe belangrijk het opgroeien in een gezin is, konden weeskinderen buiten de tehuizen in pleeggezinnen wonen, terwijl ze formeel nog steeds bij het tehuis hoorden. De kinderen konden gebruik maken van voorzieningen van het tehuis, zoals medische zorg en onderwijs en behielden hun recht op een maandelijkse uitkering. Pleegzorg is goedkoper en omdat de kinderen in pleeggezinnen minder geïsoleerd zijn dan in tehuizen, biedt het hen meer mogelijkheden om relaties aan te gaan binnen de familie en de gemeenschap. De ervaringen en levensvaardigheden die ze hier opdoen kunnen ze goed gebruiken in hun latere zelfstandige leven. Uit onderzoek blijkt dat de kinderen die in pleegzorg zijn opgegroeid het beter te doen dan de kinderen in de tehuizen.
In 2014 werd een protocol voor pleegouders opgesteld. Hun huis moet in de buurt van het tehuis liggen, ze moeten een geschiktheidsverklaring, een gezinsonderzoek en een training ter voorbereiding op pleegouderschap hebben afgerond. De pleegouders zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en de medische ondersteuning van de kinderen en voor het overleg met school. Het tehuis behoudt de voogdij en monitort de voortgang. Pleegouders krijgen training, supervisie en begeleiding om aan de gestelde standaarden te voldoen. Voor aanvullende voorzieningen moeten ze samenwerken met het tehuis.
Toch zijn de statistieken teleurstellend: gemiddeld wordt slechts 5% van de kinderen in pleegzorg geplaatst. Er zijn veel drempels en zorgen bij Chinese gezinnen die hen ervan weerhouden pleegzorg te bieden. Een aantal van die zorgen heeft te maken met Special Needs en met onvoldoende voorzieningen, steun, training en supervisie. Daarnaast is men bang dat de plaatsing ten koste kan gaan van hun eigen kinderen. Tenslotte hebben gezinnen reserves tegen pleegzorg omdat pleegkinderen geen bloedverwantschap met hen hebben.
Adoptie
Ook adoptie is diep verankerd in de Chinese maatschappij. Kinderloosheid was namelijk onacceptabel. In 1991 werd adoptie formeel erkend en sinds die tijd kreeg het prioriteit bij het plaatsen van weeskinderen. In 2020 werd het vastgelegd in een ‘Civil Code’, die het adoptieproces reguleerde en een juridisch kader bood voor het adoptieproces, rechten en verantwoordelijkheden. Er werden voorwaarden gesteld aan adoptieouders, zoals een minimum leeftijd van 30 jaar, maximaal één kind, en een geschikte omgeving. Toch wordt nog steeds slechts een klein percentage (6%) van de kinderen geadopteerd. Dat komt deels door lange bureaucratische procedures en hoge kosten. Een andere drempel is dat de adoptieouders zelf de medische kosten voor kinderen met Special Needs moeten betalen. Daardoor blijven gezonde baby’s vaker tijdelijk in tehuizen, terwijl kinderen met medische aandoeningen meestal in het tehuis blijven.
Interlandelijke adoptie speelde destijds ook een belangrijke rol in de opvang van wezen. Na de ondertekening van het Haags Adoptie Verdrag moest hierbij voldaan worden aan internationale standaarden, regels en waarborgen. China was jarenlang een van de belangrijkste zendende landen voor interlandelijke adoptie. De VS adopteerde bijvoorbeeld zo’n 80.000 kinderen uit China. Er was een sterke toename na 2000, enerzijds door een groeiend interesse vanuit het buitenland, maar ook door China’s bereidheid om kinderen internationaal te plaatsen. Tegelijkertijd werd China geconfronteerd met kritiek rond kinderhandel, wat zorgde voor ethische zorgen over interlandelijke adoptie, de mogelijke uitbuiting van geboortefamilies en het commerciële gebruik van kinderen. Dit leidde tot toenemende ongerustheid en een afname van interlandelijke adopties. In 2016 was het aandeel van interlandelijke adoptie nog 12%, in 2020 nog 0,6%.
Verantwoording en aanbevelingen
Dit artikel biedt inzicht in de vier soorten alternatieve zorg voor kinderen zonder ouders in China, de achtergronden, het huidige beleid en de uitdagingen waar ze voor staan. Wat dit artikel bijzonder maakt is dat het grotendeels gebruik maakt van Chinese bronnen, zowel wetenschappelijke als overheidspublicaties. Anders dan bij de meeste wetenschappelijke artikelen zijn gegevens vooral afkomstig uit overheidspublicaties, wat toetsing ervan moeilijk maakt. De auteur heeft echter geprobeerd de juistheid van de gegevens te checken door verschillende bronnen met elkaar te vergelijken.
De auteur pleit voor een aantal aandachtspunten om de positie van weeskinderen in China te verbeteren:
Samenvatting Gera ter Meulen, oktober 2024